Draíocht Arts Centre, 22 november 2017 - 3 februari 2018
In die van Yvonne McGuinness tweekanaals filminstallatie, Grond vasthouden waar het bos landt (2017) – in opdracht van de tentoonstelling 'Amharc Fhine Gall (Fingal Gaze)' van dit jaar - wordt een groep adolescenten van een lokale Foróige-club afgebeeld terwijl ze door open velden en bossen rond het voormalige Plunkett Estate in Portmarnock (nu Malahide Golf Club) slingeren. Gecentreerd rond een cruciale en vormende tijd in hun leven, schommelt de film tussen documentairefilm en geregisseerde theatervoorstellingen en toont de jonge mannen die bezig zijn met een reeks performatieve acties.
Er wordt een idyllische geschiedenis geportretteerd, waarin pauwen door deze eens privétuinen zwierven. Op het ene scherm fladderen en vliegen vogels, op het andere een typisch, maar vreemd vreemd landschap. We horen de roep van een pauw, enigszins gedempt, alsof het behoort tot een verre herinnering. Als we het opnieuw horen, realiseren we ons dat de roep wordt gedaan door een van de jonge mannen, aangezien hij de kenmerkende vogelroep nabootst die hier ooit zou hebben weerklonken. Een dergelijke omkering informeert op welsprekende wijze vragen over uitgevoerde identiteit en relaties met plaats die de rest van de film doordringen.
Vogels spelen vaak territoriale vertoningen uit door middel van hun eigen unieke rituelen. Een van die gevederde artiesten, opgeroepen door de film van McGuinness, is de tandsnavelprieelvogel (een bekende en bewonderde nabootsing van de bossen van Queensland, Australië). Niet voor niets staat deze vogel ook wel bekend als de 'podiummaker'-prieelvogel. Het laat geselecteerde bladeren met de lichte kant naar boven op de bosbodem vallen, opzettelijk contrasterend met de aarde, voordat het zijn plaats inneemt op dit geconstrueerde podium. Al fladderend laat de vogel een vlaag van gekleurde veren zien die normaal verborgen blijven, harmonieën wevend en gebruikmakend van zijn eigen melodieën, terwijl hij ook de liedjes van zijn buren imiteert. Het komt samen en treedt op met een elegante en weloverwogen strengheid en door dergelijke rituelen na te streven, bouwt het gebieden van kleur en zang op. Terwijl de pauw van McGuinness geaard is 'waar het bos landt', verschuiven de territoria van de prieelvogel voortdurend.
De jeugdgroep is de toneelmaker van hun eigen bos en territorium; door hun eigen rituelen bakenen ze af en tasten ze af aan de randen. Ze maken randen door lijnen in het gras te schilderen en dierlijke kreten te slaken, alsof ze bezig zijn met een of andere ceremoniële zuivering. De jonge mannen verkondigen dat ze "opnieuw moeten beginnen", deze boodschap uitsprekend en op een muur schrijvend. Ze maken een camping tussen blauw en rood textiel gedrapeerd van omringende bomen. Zittend rond het vuur werken ze een gescript gesprek af, voordat ze in koor lezen met de stem van een oudere, afwezige man, die zich deze plek herinnert zoals hij het zich herinnert in zijn jeugd. Een van de jonge mannen graaft een jonge boom op in het bos. In het donker marcheert de groep in een door fakkels geleide processie het bos uit, allemaal met reddingsvesten, op het geluid van beukende golven. Als collectief herplanten ze deze puberboom, die een ritueel embleem wordt. Door meedogenloos de architectuur van deze gebieden te onderzoeken, onderzoekt de film voorzichtig hoe deze processen zich verhouden tot hun identiteit, identiteit en gevoel van verbondenheid.
Natuurlijk wordt een echt gevoel van identiteit en verbondenheid niet gemakkelijk ontdekt tijdens de puberteit, en McGuinness demonstreert deze spanningen op gepaste wijze door de geometrie van materiaal, zowel op als buiten het scherm. De visuele contrapunten van rituele catharsis en vervreemdende landschappen over de dubbele schermen wedijveren met een gestaag redactioneel ritme. Deze spanning komt ook ruimtelijk tot uiting, doordat de twee kanalen geprojecteerd zijn op afzonderlijke aangrenzende wanden, die samenkomen in een harde rand in de hoek van de galerij. Deze concurrerende kanalen gaan voorbij deze geënsceneerde dialectiek om vluchtig samen te komen. Soms lijkt het bijna alsof er een synthese is bereikt – een thematische impasse is doorbroken – waarna de kanalen zich weer splitsen en de spanning terugkeert.
Te midden van dit duelleren zijn er vlakkere momenten en verhalende elementen die in het niets verdwijnen. De oprechtheid van de acteurs in hun deelname zorgt er echter voor dat de film over het algemeen boeiend blijft. Hetzelfde kan niet gezegd worden van de begeleidende installatie – bestaande uit 33 vers gekapte boomstammen (waarvan sommige kort in de film voorkomen), zes monitoren waarop videoportretten van de acteurs worden herhaald en een vinyl tekststuk op de achterwand – aspecten die zouden de film enige ruimtelijke uitbreiding moeten bieden. Afgezien van de krachtige, bijna bedwelmende geur van geparfumeerd hout die uit de boomstammen komt, lijkt geen van deze elementen enige transformatieve dimensie aan het hoofdkenmerk te bieden. Een belangrijke bemiddelende factor is echter de galerieruimte zelf, dialectisch gelegen tussen een andere territoriale relatie en met zijn eigen unieke spanningen - die van de kunstinstelling en het bredere publieke domein.
Philip Kavanagh is een kunstenaar en schrijver gevestigd in Dublin.
Afbeelding credits:
Yvonne McGuinness, Grond vasthouden waar het bos landt, 2017, tweekanaals HD-film; afbeeldingen met dank aan de kunstenaar.